Dwangmedicatie

BC 20-016 05 april 2020

Uitspraak Wvggz klachtencommissie

 

Inzake : [klager]
Klachtnummer : BC20-016
Datum ontvangst klacht : 23 maart 2020
Schorsingsverzoek : n.v.t.
Hoorzitting : 3 april 2020 (via videoconferentie)
Datum beschikking : 6 april 2020 

 

Bevoegdheid

De klacht die ter beoordeling aan de commissie voorligt heeft betrekking op een jegens klager genomen besluit door in de instelling werkzame personen in de zin van artikel 10.3 van de Wet verplichte GGZ (Wvggz) en vallen als zodanig binnen de competentie van de commissie.

 

Juridische status klager

Huidige status: Zorgmachtiging (mondeling afgegeven d.d. 26 maart 2020 voor 6 maanden, t/m 16 september 2020).

Status t.t.v. besluit waartegen de klacht is gericht: machtiging tot voortzetting crisismaatregel.

 

Klacht

Dwangmedicatie

 

Procedure

Op 3 maart 2020 heeft verweerder ter uitvoering van de verplichte zorg een besluit tot verlening verplichte zorg, waaronder dwangmedicatie genomen.

Op 23 maart 2020 heeft klager een klacht ingediend tegen de dwangmedicatie.

Op 3 april 2020 is klager en zijn PVP -via videoconferentie - gehoord door de klachtencommissie. Een verslag van deze zitting is bijgevoegd.

Op basis van de stukken die zijn ingediend en het verhandelde ter zitting stelt de klachtencommissie het volgende vast.

 

Feiten

Klager kent een voorgeschiedenis van opname in de GGZ en was tot oktober 2019 onder behandeling op basis van een voorwaardelijke rechterlijke machtiging. Nadien was er begeleiding vanuit het FACT-team, maar dit verliep steeds moeizamer, waarna klager uiteindelijk weer met een crisismaatregel op 24 februari 2020 is opgenomen bij Pro Persona ([locatie]) om verplichte zorg te ondergaan als bedoeld in artikel 3.1 Wvggz.

Bij beschikking van 28 februari 2020 heeft de rechtbank de crisismaatregel verlengd tot 17 maart 2020. Op 20 maart 2020 is wederom een crisismaatregel opgelegd voor de duur van drie dagen (tot en met 23 maart 2020). De officier van justitie heeft op 19 maart 2020 een verzoekschrift tot zorgmachtiging ingediend. Bij mondelinge uitspraak d.d. 26 maart 2020 heeft de rechtbank een zorgmachtiging toegekend tot 16 september 2020.

Ter uitvoering van de verplichte zorg heeft verweerder bij besluit van 3 maart 2020 besloten om verplichte zorg te gaan verlenen aan klager, als bedoeld in artikel 8:9 Wvggz. Deze verplichte zorg bestaat -voor zover hier relevant, onder meer uit de toediening van dwangmedicatie Xeplion (een maandelijks depot in injectievorm). Na gestart te zijn met cisordinol acutard. Op 4 en 12 maart 2020 heeft de toediening van de medicatie plaatsgevonden. De klacht richt zich tegen deze dwangmedicatie.

 

Klacht

Klager geeft aan dat bij hem jaren geleden, in 1998, een verkeerde diagnose is gesteld door een onbevoegde AIOS (assistent in opleiding). De medicatie die hij sindsdien krijgt toegediend, hebben volgens hem een zodanige intoxicerende bijwerking, waardoor hij juist gaat hallucineren. Dat is de reden waarom hij de medicatie wil afbouwen en dus een lagere dosering wil. Hij geeft aan hypersensitief te zijn en dus meer last te hebben van medicatie.

Klager is het niet eens met de huidige dwangmedicatie.
Hij heeft na de eerste toediening op 4 maart jl. ruim anderhalve dag geslapen. Hij merkte dat pas toen hij door een medewerker wakker gemaakt werd, omdat er bezoek was.

Het betreft een andere medicatie dan hij in de afgelopen jaren heeft gehad. Hij heeft nl in voorgaande jaren Risperdal (van Jansen Cilag) gebruikt in dosis van 2 mg in rustige periodes en bij psychoses 4mg.

Klager wil terug naar deze medicatie, omdat deze minder bijwerkingen heeft. Echter door deze medicatie verslechteren zijn ogen en heeft hij last van loslaten van het netvlies. Klager wil dan ook deze medicatie op termijn afbouwen naar 1 mg, omdat hij zijn psychose onder controle heeft en voldoende in staat is om weer terug naar zijn woning te gaan. Het merk Risperdal van Jansen Cilag is essentieel voor klager, omdat hij het ook gebruikt heeft van andere leveranciers en hierdoor vervelende bijwerkingen heeft ervaren. 

Voorts vraagt klager zich af waarom hij op 24 februari jl. bij eerste psychotische symptomen weer is opgenomen. Hij is nooit met medicatie gestopt en heeft geen vertrouwen in een goede behandeling in een opleidingsinstituut en denkt dat de artsen mogelijk provisie krijgen van de farmaceutische industrie. Tenslotte geeft klager aan niet van plan te zijn om te stoppen met de inname van medicatie, maar hij wil graag handelen naar het advies van x (hoogleraar psychiatrie) om zo weinig mogelijk medicatie innemen.

 

Verweer

Verweerder geeft aan dat klager bij de opname op 18 februari 2020 vanwege het psychiatrisch toestandsbeeld 4mg Risperdal was aangeboden, welke hij geweigerd heeft. Vervolgens werd klager vanwege ontwrichtend gedrag overgeplaatst naar de EBK en heeft overleg plaatsgevonden met de GD omtrent dwangbehandeling. Vervolgens is ter uitvoering van de voortzetting crisismaatregel op 3 maart besloten tot toediening van dwangmedicatie in de vorm van Xeplion, (depot medicatie in injectievorm). Deze medicatie betreft een nieuwe variant van Risperdal, van dezelfde farmaceut (Jansen Cilag) die klager oorspronkelijk heeft, maar met minder bijwerkingen. Op 4 maart is een opstart medicatie toegediend en op 12 maart heeft een tweede toediening plaatsgevonden.
De medicatie geeft volgens verweerder een duidelijke verbetering in het toestandsbeeld van klager. Na een verblijf op de HIC en de EBK kan klager inmiddels weer functioneren op de afdeling. Verweerder geeft verder aan dat er nog een depot (Xeplion) gepland staat voor 8 april as. Daarna is het de bedoeling dat klager zo snel als mogelijk met ontslag kan gaan en dat de zorg via het FACT-team georganiseerd wordt.

Voorts geeft verweerder aan dat de door klager gewenste afbouw van de medicatie op dit moment geen optie is, omdat dit gelet op het huidige toestandsbeeld van klager geen adequate behandeling is.
Er zal na het ontslag van klager met de begeleiders van FACT-team wel worden onderzocht of een lagere dosering haalbaar is.

 

Bevindingen van de commissie 

Ontvankelijkheid

Op grond van artikel 10.3 van de Wvggz kan een klacht worden ingediend bij de klachtencommissie over de nakoming van een verplichting of een beslissing op grond van de in dat artikel opgenomen bepalingen. Klager heeft zijn klacht gericht tegen de beslissing van verweerder ter uitvoering van artikel 8:9 Wvggz, meer specifiek de toediening van dwangmedicatie. De klachtencommissie acht klager in deze klacht ontvankelijk.

Klacht Keuze medicatie

Het eerste klachtonderdeel richt zich tegen het besluit van verweerder om de dwangmedicatie Xeplion (depot via injectie) toe te dienen aan klager.
De commissie is het met klager eens dat de gekozen medicatie (Xeplion) mogelijk ongewenste bijwerkingen kan hebben voor klager en dat hij daarom belang kan hebben bij de voortzetting van zijn gebruikelijke medicatie (Risperdal). Daar staat tegenover dat verweerder heeft uitgelegd waarom hij heeft gekozen voor een andere medicatie. Klager heeft immers zelf geweigerd zijn gebruikelijke medicatie in te nemen, die vanwege zijn psychiatrisch beeld -in verhoogde dosering- was aangeboden. Gezien deze weigering, heeft verweerder in overleg met de GD besloten tot toediening van de nieuwe medicatie, Xeplion. Xeplion is van dezelfde fabrikant en bevat dezelfde werking als Risperdal waardoor verweerder dit als een goed alternatief heeft beoordeeld. Netvliesloslating wordt niet beschreven als bijwerking van de Risperdal.

De commissie is van oordeel dat verweerder aldus op goede gronden heeft kunnen kiezen voor een andere medicatie, Xeplion in plaats van de voor klager gebruikelijke medicatie. Dit klachtonderdeel wordt derhalve ongegrond verklaard.

Klacht dosering medicatie

Voorts richt de klacht zich tegen de dosering van de medicatie. Niet alleen wil klager terug naar zijn gangbare medicatie, maar ook dat deze wordt afgebouwd, vanwege de bijwerkingen zoals netvliesloslating.

Volgens verweerder is de afbouw van de medicatie op dit moment nog niet haalbaar, gelet op het ziektebeeld dat nog bestaat. Het risico bestaat dat klager dan weer in een psychose zal komen. Verweerder heeft evenwel toegezegd dat klager op korte termijn, na het toedienen van het depot op 8 april a.s. zo snel mogelijk met ontslag kan gaan en dat dan met het FACT-team zal worden onderzocht of afbouw van de medicatie mogelijk is. Nu verweerder bij de dosering van de medicatie rekening houdt en heeft gehouden met de actuele gezondheidstoestand van klager, ziet de commissie hierin geen reden dat verweerder tot een ander oordeel ten aanzien van de dosering van de medicatie heeft moeten komen. Dit klachtonderdeel wordt eveneens ongegrond verklaard.

Al met al is de commissie van oordeel dat verweerder heeft gehandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:9 van de Wvggz. De klacht dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

 

Uitspraak

Gelet op het vorenstaande verklaart de commissie de klacht ongegrond.

 

Beroep

Tegen deze beslissing staat beroep open bij de rechtbank tot zes weken na bekendmaking.

 

Aldus besloten te Nijmegen, 6 april 2020 namens de Wvggz klachtencommissie,

i/o

[voorzitter]

Voorzitter onafhankelijke Wvggz Klachtencommissie

Aantal bladzijden: 4